vrijdag 8 februari 2019
Stenen
Dat ik het niet moet wegstoppen zegt iemand tegen me. De rouw, het verdriet.
Ik moet er bijna hard om lachen.
Hoeveel tranen kan een mens vergieten.
Ruim 2 maanden geleden is het nu.
Ik doe mijn best. Maar ze is overal.
En hoe kunnen zoveel dingen me aan haar doen denken?
Ik vraag me af of het normaal is hoe ik me voel. 'Gelukkig' lees en ik hoor ik van wel.
De vrije dagen zijn rampzalig. Die duren lang.
Dat de dag is aangebroken dat ik iets poets dat eigenlijk al schoon is. Bizar.
Het liefst zat ik grote delen van de dag bij haar graf te somberen. Kaarsje aan. Wachten op die spelende eekhoorns, de takjes en blaadjes weghalen, steentjes rechtleggen, beetje harken en wachten tot die ellendige bolletjes eindelijk gaan bloeien. Ik vraag me af of die opzichter daar denkt dat ik mal ben...
Maar dat graf is het enige waar ik nog iets voor haar kan doen.
Door het jaargetij kan ik ook weinig planten en naar het tuincentrum durf ik voorlopig niet meer omdat ik bijna tussen de dahliabollen stortte van het huilen omdat dat zo onlosmakelijk bij haar hoorde.
Net als ik denk , het ergste is voorbij, gaat het mis.
Eindelijk durfde ik deze week haar handtas uit te pakken. Haar kerkportemonneetje met briefjesgeld, 2 halve rolletjes pepermunt, 3 grote zakdoeken en een mooi blauwig steentje uit de zee dat Pjotr voor haar vond in Haamstede aflopen zomer. Toen kon ze al niet meer naar het strand komen.
Achteraf waren er genoeg tekenen dat het haar tijd was. Maar ik wilde ze niet zien. En zij gelukkig ook niet.
En dat was goed.
Want tot op de laatste dag lag dat stroopwafeltje op de verwarming.
Abonneren op:
Posts (Atom)